Tagarchief: Aleida

+ LUPPIE +

Geplaatst op

veenweg

HET regent katjes en honden.

De tuin geniet. Je hoort haar slurpen. Over de velden hangt een groen waas. Mooi kan grijs zijn in het groen.

Het is schoolreisjesweer. Zo was het weer altijd als we op schoolreisje gingen. Auto’s die voorbijrijden over het asfalt maken een slippend geluid nu. Het klinkt anders dan bij droog weer. In de stilte van de plekken waar we waren op schoolreisje doemde dan opeens een auto op die zijn geheime tocht vervolgde en met zijn regenbanden verdween in een bocht. Altijd die geheimzinnigheid. De onbekende geuren. Alles vind ik hier weer terug. ‘Het ruikt net als bij tante Gra’  zeg ik dan voor de zoveelste keer. Elke vakantie naar ‘t Harde. Nou ja het Harde.

Tante Gra woonde aan de Veenweg aan een verhard zandpad dat op weg was naar Oldebroek. Een paar boerderijtjes lagen hoger dan de weg zelf. Geertje Wolf woonde zelfs op een berg, althans dat vonden m’n kinderogen. Mijn vriendinnetje daar was Aleida Vos. We speelden in het bos, fietsten naar haar opoe, kuierden langs de weg op zondag. ‘Goa je met een entie kuier’n’ vroeg Aleida dan. En daar liepen we dan met haar oudere zusje Hennie, haar broer Jan en kleine broertje Reier er achteraan. Met Aleida spelen bij de Heigraaf, een diepe zandplek in het bos omringd door vliegdennen met hun grote wortels die als blote tenen uit het zand staken. We groeven er holen en droomden van konijnen en kabouters. Terug gingen we langs korenvelden. Plukten armen vol korenbloemen en klaprozen. Langs een kronkelpaadje kwamen we langs het boerderijtje waar Luppie woonde. Luppie met haar vlechten. Luppie die later moest trouwen omdat ze zwanger was van een militair van de legerplaats ‘t Harde. Luppie van wie ik later hoorde dat ze twee kinderen had, over wilde steken bij een oversteekplaats en gegrepen werd door een auto in een nabijgelegen plaats. Nunspeet of zo.

Luppie.

Miss Oldebroek noemde mijn neef Joost haar.

We lachten veel Aleida en ik. Aleida was een vriendelijk meisje dat om alles wat ik zei moest lachen. Het klikte goed. Ik droeg ook een strik in m’n haar. En zij was in de wolken toen ze mijn blauwe jas kreeg die gemaakt was door een coupeuse van het Rotterdams Toneel waar mijn vader toen werkte. Ik liep er op klompen en sprak Gelders. Ik burgerde snel in en huilde als ik weer terug moest naar de vieze stad Rotterdam. Het was daar mijn tweede huis en ik wist niet beter of ik woonde er. Dat was niet zo. Eén keer moesten ze me in de auto proppen omdat ik naar huis moest. Dagen was ik overstuur.

Steeds werd ik weer uit het groen geplukt. Nu woon ik alweer jaren hier. Aan m’n eigen bosrand. Dit voorjaar keek ik via het badkamerraam naar buiten en zag de geit en bok in hun huisje tegen de bosrand en ik huilde. Ik had het terug, ik had het terug, zong het door m’n hoofd.

Ze zullen me hier het huis uit moeten dragen.

Annet ©

eerder geplaatst: augustus 2005